De verkiezingen verliepen onder druk van bedreigingen en intimidatie door de extremisten: jakobijnen en girondijnen. De jakobijnen, sterk door de Parijse Commune van 1792 en de gardes-françaises, organiseerden massamoorden op gevangenen, wellicht om hun macht te tonen en door terreur de verkiezingen te winnen. Dat lukte ook: de girondijnen en de jakobijnen bleven in de Nationale Conventie over als enige politieke groeperingen, samen met een grote groep onbeslisten – de gematigde feuillanten waren verdreven. De voorheen extremistische girondijnen bevonden zich nu rechts van het overgebleven politieke spectrum.
In de middeleeuwse Tour du Temple werd de koninklijk familie uiterst streng bewaakt, en bovendien gepest en vernederd. Men mocht geen bezoek ontvangen of kranten lezen, en schrijfmateriaal werd afgenomen Later werden ook messen en scharen afgepakt.
De familie bestond uit:
– koning Lodewijk
– koningin Marie Antoinette
– Lodewijk’s zus Elisabeth
– Hun 14-jarige dochter Marie Thèrèse
– Hun 7-jarige zoon Lodewijk Karel
De prinses van Lamballe, die de familie vrijwillig vergezelde in de gevangenis, werd na een tijd bij de familie weggehaald, zij werd opgesloten in La Force, om vervolgens te worden verminkt en vermoord. Haar hoofd werd op een piek gestoken en zo naar de Temple gevoerd om de koningin te kwellen.
In december van dat jaar organiseerde de Nationale Conventie een schijnproces voor de koning, waarbij alle rechtsregels met voeten getreden werden. Jean-Christian Petitfils somt in Louis XVI de rechtsovertredingen op: de Convention trad op als onderzoeksrechter, aanklager én rechter; de deliberaties waren niet geheim, op de tribunes zat een jouwend publiek, het ‘vonnis’ was niet gemotiveerd; de meerderheid was niet de driekwart meerderheid die wettelijk was vastgelegd voor doodstraffen; er was geen hoger beroep mogelijk; de advocaten van de koning kregen slechts een paar dagen de tijd om hem te verdedigen; er werden geen getuigen gehoord; het was niet mogelijk diegenen die zich reeds vóór het proces voor schuld en veroordeling hadden uitgesproken te wraken. Bovendien kon men de constitutionele koning niets verwijten: de grondwet bepaalde dat de beslissingen van de koning door de verantwoordelijke ministers gedekt waren. Bovendien bepaalde de Verklaring van de Rechten van de Mens dat wetten niet retroactief konden worden toegepast.
Een paar moedigen durfden de jakobijnen te trotseren. Afgevaardigde Jean-Denis Lanjuinais oreerde in het publiek: “Ik zie hier slechts gezworen vijanden van de koning, tegelijkertijd aanklager, getuige, jurylid en rechter, voor misdaden die jullie zélf begaan hebben”. Bij deze gelegenheid werd de koning door de van gelijkheid bezeten revolutionairen aangeduid als “burger Louis Capet”. Marat had vlak voor het proces van de koning nog geregeld dat iedere afgevaardigde van de conventie naar voor zou moeten komen en zijn stem publiekelijk moest uitbrengen, wat de hoop van de gematigden in rook deed opgaan omdat twijfelaars nooit publiekelijk durfden te stemmen tégen de jakobijnen (de aanhangers van de jakobijnen hadden zich opgesteld op de tribunes en buiten de Conventie). De spelregels werden nóg eens aangepast toen het pleidooi van de advocaat van de koning, Raymond de Sèze, diepe indruk gemaakt had (men onthield vooral Ik zoek rechters in uw midden, ik zie slechts aanklagers.). Te diepe indruk: de Convention had dus tijd nodig om het pleidooi te vergeten en het vonnis, dat bij decreet van 6 december 1792 onmiddellijk na het pleidooi van de koning was voorzien, werd uitgesteld.
Op 16 en 17 januari 1793 stemde de Conventie, met een kleine meerderheid van maar 10 stemmen, vóór de doodstraf. Voor waren onder anderen Jean-Paul Marat, Georges Danton, Maximilien de Robespierre; tegen stemden Nicolas de Condorcet (die uit principe tegen de doodstraf was, maar wél voor de schuld en de zwaarst mogelijke straf stemde), Jacques Pierre Brissot (bestreed eerst de doodstraf met redevoering, maar stemde uiteindelijk vóór de doodstraf met uitstel) en Thomas Paine. Het publiek – en zelfs Robespierre – was geschokt door het opportunisme van Lodewijk Filips van Orléans, lid van de koninklijke familie, die vóór de doodstraf stemde. De ex-koning vroeg drie dagen uitstel.
Op 18 en 19 januari werd met 380 tegen 310 stemmen besloten tégen opschorting van de doodstraf. Hij vroeg toestemming zijn familie te zien, en een biechtvader, zonder het bijzijn van ambtenaren. Dat werd toegestaan.
Op maandag 21 januari 1793 werd, op de Place de la Révolution, de doodstraf met de guillotine voltrokken. De 39 jarige Louis Capet werd ’s ochtends om 9 uur in een glazen koets naar de gerechtsplaats gevoerd, de vernedering van de kar van de beul werd hem bespaard. Naast hem zat de burgemeester, tegenover hem twee biechtvaders. Er waren 50.000 militairen op de been om de stoet te bewaken. Bij het schavot aangekomen werd het hem niet toegestaan nog een redevoering te houden. Toen werden de trommels geroerd. Op 16 oktober 1793 onderging zijn echtgenote hetzelfde lot.